Ginkgo Biloba, in Japan vereerd om zijn toverkracht

Op Facebook besteedde ik bij de aankondiging van het laatste blogbericht aandacht aan het overlijden van de ‘buurman’ van Krijn. De patiënt die in de kamer naast hem lag. Vaak stond de luxaflex voor het raam tussen de kamers open, zodat de dienstdoende verpleegkundige in één oogopslag van de ene naar de andere kamer kan kijken. En dus wij ook. In het half jaar dat Krijn nu op C Intensiv 3 ligt, heeft hij al heel wat buurmannen en -vrouwen gehad. Sommigen kort, anderen langer.

De 36-jarige Christian W. heeft er maanden gelegen. Zijn leeftijd weten we door het kaartje op de deur. Hijzelf ligt er leeftijdsloos en vooral enorm ziek bij. Het is al die tijd een strijd geweest. Met soms rennende verpleegkundigen en in de avond- of nachtelijke uren medische of chirurgische teams ploeterend onder felle lampen aan zijn bed. Alles is gedaan om hem er bovenop te helpen. De hoeveelheid en soorten machines en middelen die we daar hebben zien staan, hangen, piepen, knipperen en draaien, is onvoorstelbaar. Alle energie, kennis, kunde en liefde van zijn familie die erin is gestoken, het mocht uiteindelijk niet baten.Het was de laatste dag al duidelijk, de luxaflex was half open en wij – Robin en ik, de patiënten kunnen elkaar niet zien vanuit hun bed – waren het eens: zijn aanblik vertelde ons dat het eigenlijk al was afgelopen. Die dag kwam veel bezoek voor hem. Afscheid nemen. De volgende ochtend heel vroeg is hij overleden. Rust nu maar zacht, Christian W.

Op een intensive care gaat het leven door, ook na de dood. Krijn kreeg al snel een nieuwe buurvrouw. De oudere dame bleef maar even, om door te gaan naar een verpleegafdeling. Daarna volgde een oudere man, dun grijs haar en mummelmond, onder narcose. Maar na twee dagen van onrustig wakker worden, hoop gewoel, gedraai en gedoe zat hij op zijn bedrand, gebit weer in zijn mond. Hij prikte misnoegd in het door de verpleegkundige voorgesneden eten. En vertrok kort daarna naar een verpleegafdeling. Goed nieuws. De kamer werd schoongemaakt en stond leeg.

Twee dagen geleden liep ik om het voeteneinde van Krijns bed en zag door de lamellen opeens een plaatje uit een sprookjesboek. Daar lag ze, zo frêle in het als bij toverslag verschenen grote bed, heel stil op haar rug. Haar slanke handen gevouwen op het gesteven laken, haar haar zo zwart als ebbenhout langs haar gezicht, met een huid zo blank als sneeuw. De ogen gesloten. Sneeuwwitje. Veel te jong, veel te mooi en onschuldig voor een ziekenhuis. Daar ligt ze, op een intensive care in een Herzzentrum. Even later trad haar prins binnen in een glanzend groene Schutzkittel. Een stoere jongeman met kort donker haar en een baardje. Hij waakt – MacBook op schoot – aan de zijde van zijn meestal slapende prinses. ’s Avonds ruim na bezoektijd, zet hij een gebreide muts op, slingert hij zijn rugzak met laptop over de schouder en verdwijnt in het donker. Het klopt gewoon niet. Ze horen niet hier op de een of andere manier.  De levenslust, de jeugdige energie straalt van hen af. Maar haar huid is te blank, alle kleur eruit getrokken en ze slaapt veel teveel. O, laat het inderdaad een sprookje zijn, dan komt alles goed met deze Sneewwitje en haar prins…. en ze leefden nog lang en gelukkig.

En ons eigen sprookje, over de jonge Leeuwenhart met de vele levens? Die steeds weer zijn moed en overlevingskracht moest tonen en zware gevechten leverde tegen onzichtbare vijanden? Hij kwam na omzwervingen in het grote buurrijk terecht. Om daar vele proeven te ondergaan die hij allemaal glansrijk doorstond. Hij is nu gevangen in het kasteel waar geheimzinnige tovenaars de macht hebben. Ze brouwen met al hun kennis in grote ketels aan hun levenselixers. Een sprookje met happy end lukt niet altijd en soms spat er een als een zeepbel uit elkaar. Nu ligt onze jonge Leeuwenhart na de zwaarste en beslissende proef als een koene prins in zijn bed – tegenover Sneeuwwitje.
Op een zekere dag in november verscheen een Ober Engel aan zijn bed en sprak de wens uit dat hij met Weihnachten weer in het koninkrijk van zijn vader zal doorbrengen. Een sprookje? Wie weet. Ik geloof er wel in.