
Zijn vinger bewoog het kleine knopje op mijn oor een beetje heen en weer om de schittering beter te kunnen zien. ‘Ja, vind je ze mooi? Dankjewel. Ze zijn net zo blauw als jouw ogen, zo ben je toch overal een beetje bij – al is het maar als oorknopje. Ik hou ze in tot je uit het ziekenhuis bent, goed?’ Ja, dat was goed zei Krijn – inmiddels alweer maanden geleden. Ik had ze niet lang daarvoor gekocht en dat ze Krijn spontaan waren opgevallen, had me verrast.
Het zijn oorknopjes die gebruikt worden om gaatjes te laten prikken, met een vlijmscherp puntje aan de steker. Waar een beschermdopje op zit. Juist om dat dopje had ik ze gekocht. Dan kun je er ook gewoon mee slapen zonder dat er iets in je hals prikt. En juist om dat scherpe puntje werd me de aankoop afgeraden ‘dan prikt u iedere keer een nieuw wondje.’ ‘Dan vijl ik toch gewoon het scherpe puntje eraf? Ja, ik neem ze.’ Goed bedacht, maar nog niet aan toegekomen. Geeft niet, voorlopig gaan ze toch niet uit, die kleine blauwe oogjes.
Achteraf gezien was het toch wel logisch dat ze Krijn waren opgevallen. We noemden hem vroeger weleens onze ekster: altijd gek op glimmende dingen. Met op zijn kamer een verzameling gekleurde steentjes en glas, zilverpapiertjes, muntjes, verloren hangertjes, kapotte oorbellen en stukjes ketting die hij op straat gevonden had en mee naar huis nam in zijn broekzakken. Die sowieso altijd vol zaten met vreemde voorwerpen. Vaak glimmend. Niet altijd; het dode muisje was vooral zacht. Of was dat een broekzak van Cleo… ik twijfel.
Hier op de intensive care glinstert er niet veel. Sommige pleisters hebben een glanzend oppervlak en een paar beterschapskaarten die nu bijna alle muren opvrolijken, zijn versierd met glitters. Onze ekster wordt volgende maand 21 jaar en verzamelt geen glimdingen meer. Hij is geen peuter meer. Hoewel…. peuteren doet hij juist wél graag. En als je lijf onder de korstjes, pleisters en losse velletjes zit, kun je het daar behoorlijk druk mee hebben. Vooral als iets gaat jeuken en je je huid niet wilt laten ‘eincremen’ met een verzachtende zalf, olie of crème. En peuteren uit verveling. Allemaal logisch, maar een probleem als je aan de bloedverdunner zit. Gisteren stond die heparine op 8 ml/u, maar die heeft ook weleens op 11.5 gestaan. Dan ga je al bloeden als je te lang kíjkt naar een plekje. Twee pleisters zijn absoluut taboe om aan te frunniken: die waar de persluchtslangen uit zijn buik komen en die van de twee lijnen in zijn hals waar het slangencircus aan hangt. Veel te groot infectiegevaar.
Wanneer ik hem toch die kant op zie gaan met zijn vingers, hoor ik uit mijn eigen keel meteen een rustig, maar dwingend ‘NIET doen’ opstijgen. Zoals een moeder een kleuter die bijna de straat op rent op afstand meteen kan laten stoppen. En zo gaat het beetje voor beetje vooruit, en soms weer achteruit. Grootste probleem blijft het (niet) eten. Althans van de zaken waar wij als ouders ook bij kunnen helpen. Oefenen met rechtop zitten, op de bedrand zitten (en je dan een stuk laten voorlezen ter afleiding), dat gaat steeds beter. Zelf tanden poetsen en langer kunnen concentreren op de iPhone of iPad gaat ook vooruit. Maar het eten blijft achter.
Hij heeft er geen zin in, geen honger en wordt misselijk als er toch iets gegeten moet worden. Heel lastig om te doorbreken. Hij snapt het zelf ook niet. Maar goed, aan de andere kant gaat hij met staan en stapjes lopen met fysiotherapeute A. vooruit. Letterlijk. En sinds gisteren is de hemodialyse (2x 10 uur per dag aan de slangen) op pauze gezet en krijgt hij lasix (plasmedicatie). Kijken of de nieren het zelf weer kunnen overnemen. Oberarzt E. had er vooraf vertrouwen in. En jawel, heel langzaam lijkt het leidingwerk daar beneden weer te gaan werken. Via de infuuspompen, de vloeibare sondevoeding, extra zakjes bloed en gewoon door zelf te drinken krijgt hij heel veel binnen en het overtollige vocht moet eruit. Liefst op de natuurlijke manier natuurlijk. Het lijkt te gaan werken. Dat is goed nieuws. Afwachten hoe verder.
Afwachten en steeds sterker worden. Zelf omdraaien in bed, zelf gaan zitten. En niet peuteren. Gisteren wees hij naar de half losse pleister achter in zijn nek – op een pukkeltje dat eerder was gaan bloeden na een beetje ‘eraan voelen’. Hij zag mijn blik en zei direct op serieuze toon: ‘Nee hoor mam, ik heb er écht niet aangezeten. Ik denk dat ik hem er heb afgeslapen.’ Ja, ik denk het ook. Keep on dreaming.
wat kan je toch mooi schrijven. en wat fijn dat het weer beter gaat met d enieren. Martine XX