is moeilijk hoor, namen goed (over)schrijven
 ‘Ja hoor, daar willen we best aan meewerken. Ik heb wel één vraag. Krijn moest naar Duitsland omdat een kunsthart in Nederland helemaal niet bestaat. Dat zou ik graag willen benadrukken. Is dat vanuit het ziekenhuis gezien een probleem?’ Of we mee willen werken aan een interview voor de regionale krant Neue Westfälische, was de vraag van Oberarzt S. Om met Krijns verhaal positieve aandacht te vragen voor orgaandonatie. Mijn wedervraag maakte dat hij er eens even goed voor ging staan. Zijn meestal wat professioneelafstandelijke houding maakte plaats voor ontspannen leunen tegen de muur, witte jas losjes openhangend, vertelde hij over zijn ervaringen met Nederland.

Wat ik er vooral uit opmaakte is dat de Nederlandse en Duitse screeningscriteria voor plaatsing op de transplantatiewachtlijst voor een donorhart afwijken. Ik weet van patiënten die naar België gaan omdat de regels daar anders, soepeler zijn. En België heeft meer donoren omdat iedereen daar donor is, behalve als je aangeeft dat niet te willen zijn (opt-out). Duitsland en Nederland hebben het andere systeem (opt-in): je bent alleen donor als je dat hebt vastgelegd. Nu vertelde dokter S. dat in Duitsland dus ook andere screeningsregels gelden. Hij gaf het voorbeeld van mensen met diabetes. In Nederland is dat een contra-indicatie en dan kom je niet op de lijst. Jammer, maar we kunnen niets meer voor u doen helaas, is dan de boodschap.

Samengevat: in Nederland moet de slagingskans van een harttransplantatie vrijwel 100% zijn, anders kom je niet eens op de wachtlijst. Lijkt misschien oneerlijk, maar is dat wel zo? In ieder geval goed te weten. Hij vulde zelfs nog aan dat er wel vaker Nederlanders naar Duitsland komen voor een harttransplantatie en dat zijn ervaring is dat de verzekeraars na overleg eigenlijk steeds akkoord gaan. Want uiteraard is het ook een geldkwestie en niet alleen een interpretatie van medisch-ethische richtlijnen. Alles bij elkaar misschien een verklaring voor het ontbreken van volledige kunstharten in Nederland. Overigens benadrukte hij dat de samenwerking met Nederland heel positief is. Het HDZ werkt bijvoorbeeld veel met het UMC Groningen samen op het gebied van onderzoek.

Over totale kunstharten vertelde hij dat een jaar of 8, 9 geleden gedacht werd dat het de heilige graal was waarmee mensenlevens definitief gered zouden kunnen worden. Toen werden er jaarlijks in het HDZ tientallen geplaatst. Inmiddels heeft de ervaring geleerd dat die visie te optimistisch was. Alleen als er absoluut geen alternatief meer is, zal een totaal kunsthart geïmplanteerd worden. Ter overbrugging naar een donorhart. Hooguit een aantal keer per jaar. En hij benadrukte nog eens dat Krijn geluk heeft gehad dat het kleine SynCardia 50cc model nét goedgekeurd was; de 70cc had nooit in zijn borstkas gepast.

Hoe dan ook. Zo’n beetje het enige dat Krijn terug kan doen voor het ziekenhuis hier, is met zijn verhaal meewerken aan positieve (media)aandacht voor orgaandonatie. Dat doen we dus graag. Want de publieke opinie is in Nederland veel positiever dan bij onze oosterburen. In Duitsland is een aantal jaar geleden orgaandonatie negatief in het nieuws geweest en dat werkt nog steeds door in de registraties. Artsen uit een aantal grote ziekenhuizen – nee, niet het HDZ-NRW – hadden gesjoemeld met wachtlijsten: ze wezen organen toe aan patiënten die niet op nummer 1 van de wachtlijst stonden, maar na transplantatie wel veel betere overlevingskansen hadden dan die allerzwakste patiënt bovenaan de lijst met dezelfde kenmerken. En dan kom ik weer terug op het strengere Nederlandse wachtlijstsysteem: daar loop je dat soort risico’s niet omdat ieders overlevingskans statistisch ongeveer hetzelfde is. Dus zeg maar welk systeem eerlijker is.

Maar goed, het interview. Een week later kwam een wat oudere journaliste met twee pr-mensen van het ziekenhuis en hartchirurg dokter M. de kamer op. Al snel bleek dat ze de teneur van het verhaal al klaar had: Nederland versus Duitsland. Ze vertelde vooraf over haar eerste en waarschijnlijk ook laatste privé-ervaring met Nederland. Ze was duidelijk wat verbolgen dat de mensen afgelopen zomer in Zandvoort haar steeds vroegen of ze Engels sprak. Nee dus. ‘Het is toch je buurland, dan verwacht je dat ze wel Duits spreken…’ Eh nee, ze sprak zelf geen woord over welke grens dan ook. En dat Engeland ons buurland is, daar wees ik haar maar niet op. Zij is de eerste Duitser die ik wat negatief over ons land hoorde. Tot nu toe komen ze spontaan met verhalen over hoe vriendelijk, mooi en gezellig ons land is, en zo open. Letterlijk. Zonder gordijnen en rolluiken voor de ramen.

Ze spotte de rode stoffen Amsterdam-klompen – cadeautje van een collega uit mijn geboortestad – en stónd erop dat die op de foto kwamen. Liggen ze daar te liggen. Op schoot bij een hartchirurg. De print van een Nederlandse koninkrijksvlag (ik hoorde meteen Theo Maassen ‘J’ai maintiendrai’ roepen) die was meegebracht, haalde daardoor de foto gelukkig niet. Sympathie voor de Europese gedachte sijpelt niet door de pen van deze journaliste, dat is duidelijk. O ja, ik wil nog iets belangrijks rechtzetten: in de krant staat dat Krijn Duitse frikadellen veel lekkerder vindt dan Nederlandse. Dat heeft hij nooit gezegd. Een Duitse frikadel is gewoon een platte gehaktbal. Ook lekker, maar ze kunnen wat Krijn betreft niet tippen aan de Nederlandse langwerpige van vermalen afvalvlees. Kortom, diepzinnig is het interview niet en orgaandonatie kwam helemaal niet aan de orde. Maar Krijn, dokter M. en ik staan in de gedrukte Neue Westfälische van 13 januari én op de website. Buiten het ziekenhuis minimaal één lezer: de man van de sigarenwinkel herkende me en was erg ontroerd geweest, vertelde hij.  Vervolgens begon hij over ander belangrijk nieuws uit de krant, al die vluchtelingen die zijn land overstromen….